Naar hoofdinhoud Naar footer

Veelgestelde vragen over wilsbekwaamheid en vertegenwoordiging

Gepubliceerd op: 05-08-2021

Laatst bijgewerkt op: 15-02-2024

Wat als een cliënt niet zelf beslissingen kan nemen? En wat is dan de rol van de mentor of andere vertegenwoordiger? Op deze pagina vind je veelgestelde vragen over cliënten die (deels) wilsonbekwaam zijn en hun vertegenwoordiging.

In het kort

Type tool

Achtergrond

Voor wie

Verstandelijke beperking

Wilsbekwaamheid heeft te maken met kunnen beslissen over je eigen zorg en gezondheid. Kun je bepalen wat het best voor je is en opkomen voor je eigen belangen? Een patiënt of cliënt moet volgens de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) altijd eerst toestemming geven voor behandeling door een hulpverlener.

Iedereen is wilsbekwaam, tenzij een hulpverlener vaststelt dat iemand voor een beslissing wilsonbekwaam is. Dit houdt in dat je informatie over je zorg of behandeling niet kunt begrijpen of overdenken. Je ziet dan niet wat de gevolgen van je besluit zijn en/of je kunt geen besluit nemen. Met andere woorden: je kunt geen beslissing nemen waar je eerst goed over hebt nagedacht.

Nee, want de hulpverlener moet wilsonbekwaamheid per situatie beoordelen. Voor iedere situatie in een behandelingstraject moet je kijken of de cliënt daarover een beslissing kan nemen. Houd hierbij ook rekening met het effect dat de geplande zorg of behandeling heeft op je cliënt.

Voor lichtere behandelingen zal een cliënt niet snel wilsonbekwaam worden verklaard. Dit geldt ook als een cliënt een vertegenwoordiger heeft. Maar dan moet je alsnog kijken of de cliënt zelf een beslissing kan nemen.

Meerderjarige cliënten (18 jaar of ouder)

Verschillende personen kunnen beslissingen nemen voor meerderjarige cliënten die wilsonbekwaam zijn:

  • De schriftelijke gemachtigde (bij notaris vastgelegd of niet). Dit is iemand die de cliënt zelf heeft aangewezen toen hij nog kon beslissen.
  • De curator, mentor of bewindvoerder. Dit is iemand die de kantonrechter heeft aangewezen.
  • De partner van de cliënt. Dit kan een echtgenoot zijn, een geregistreerd partner of iemand met wie de cliënt samenwoont.
  • Een ouder, meerderjarig kind of meerderjarige broer of zus van de cliënt.

Neven, nichten, aangetrouwde familie en andere naasten kunnen normaal gesproken geen beslissingen nemen voor een wilsonbekwame cliënt. Dit kan pas als de cliënt of de rechter hen heeft aangewezen als vertegenwoordiger.

Minderjarige cliënten

Bij cliënten tot 12 jaar nemen de ouders of voogd de beslissingen voor hen. Cliënten van 12 tot 16 jaar nemen samen met hun ouders of voogd beslissingen over dingen waarin zij wilsbekwaam zijn. De ouders of voogd gaan dan over de dingen waarover de cliënt niet kan beslissen.

Cliënten van 16 jaar en ouder nemen hun eigen beslissingen als zij wilsbekwaam zijn. Anders nemen hun ouders of voogd de beslissingen die zij niet kunnen nemen.

Curators, mentors en bewindvoerders zijn personen die beslissingen nemen voor een cliënt die niet wilsbekwaam is. Het verschilt alleen over welke dingen zij beslissingen mogen nemen.

Curator

Een curator neemt beslissingen over geld en goederen (financiële zaken) voor een meerderjarig persoon die dat zelf niet meer kan. Ook neemt de curator waar nodig beslissingen over de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van deze persoon.

Ondercuratelestelling is de zwaarste vorm van bescherming. Is iemand onder curatele gesteld? Dan verliest die persoon zijn of haar handelingsbekwaamheid. Dit betekent dat je niet meer zelf belangrijke juridische beslissingen mag nemen.

Mentor

De mentor neemt beslissingen over de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van een meerderjarig persoon wanneer de cliënt dat zelf niet kan. Het gaat dan om persoonlijke beslissingen. Het gaat dan om persoonlijke beslissingen. De mentor heeft de plicht om de cliënt zoveel mogelijk zelf te laten beslissen.

Bewindvoerder

De bewindvoerder neemt beslissingen over geld en goederen van een meerderjarig persoon die wilsonbekwaam is.

Kunnen cliënten niet meer goed voor hun belangen opkomen, dan moet iemand anders dat voor hen doen als vertegenwoordiger. Zo staat het in de wet.

Een vertegenwoordiger moet de hulpverlener kunnen laten weten welke beslissing de cliënt zelf zou nemen in een bepaalde situatie. Het gaat dus alleen om situaties waarin de cliënt zelf geen beslissing kan nemen. De vertegenwoordiger moet altijd bedenken dat het gaat om de mening van de cliënt. Of wat de cliënt waarschijnlijk zou vinden. Dat is niet altijd dezelfde mening als de vertegenwoordiger.

Heeft de hulpverlener vastgesteld dat een cliënt wilsonbekwaam is? Dan moet de hulpverlener controleren of de rechter een curator of mentor heeft benoemd. Dat moet dus gebeuren voordat de zorg begint.

Is er geen curator of mentor benoemd? Dan gaat de hulpverlener na of de cliënt schriftelijk een vertegenwoordiger heeft aangewezen om zorgbeslissingen te nemen voor hem of haar. Zo niet, dan vraagt de hulpverlener de familie wie vertegenwoordiger wil zijn. De hulpverlener schat dan in of iemand geschikt is om beslissingen te nemen voor de cliënt. Spreekt deze persoon zich straks uit voor wat de cliënt wil? De hulpverlener kijkt daarbij vooral naar de relatie van het familielid met de cliënt.

Voor de behandeling begint is het erg belangrijk dat er een gesprek is tussen de hulpverlener, de familie en waar mogelijk de cliënt. De hulpverlener legt dan uit wat het betekent om vertegenwoordiger te zijn. De familie mag niet denken dat het een simpele taak is. Na dit gesprek kan de familie samen met de hulpverlener bespreken wie het meest geschikt is voor deze taak. Uiteindelijke beslist de hulpverlener wie de vertegenwoordiger wordt.

Soms bieden verschillende familieleden zich aan als vertegenwoordiger, omdat zij het niet eens zijn over wat de cliënt wil en nodig heeft. De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) is hier duidelijk over. Volgens deze wet kan er maar één vertegenwoordiger zijn.

Het maakt voor de hulpverlener niet uit als de familie het niet met elkaar eens is, zolang de vertegenwoordiger opkomt voor de belangen van de cliënt. De hulpverlener moet wel open blijven staan voor de meningen van andere familieleden over de behandeling. Dit blijkt uit de geschiedenis van de Wgbo. De hulpverlener kan er ook op aandringen dat een familielid vertegenwoordiger wordt via een machtiging of mentorschap.

Normaal gesproken neemt een meerderjarige cliënt zelf alle beslissingen, met of zonder vertegenwoordiger. Als een cliënt wilsonbekwaam is, neemt iemand beslissingen namens de cliënt. Heeft de rechter geen mentor of curator benoemd? Dan kan de schriftelijk gemachtigde opkomen voor de belangen van de cliënt. Dit is iemand die door de cliënt schriftelijk is aangewezen als vertegenwoordiger toen de cliënt nog wilsbekwaam was.

Als er geen schriftelijk gemachtigde is, dan wordt de partner van de cliënt vertegenwoordiger. Dit kan een echtgenoot zijn, een geregistreerd partner of iemand met wie de cliënt samenwoont. Heeft een cliënt geen partner? Dan neemt een ouder, meerderjarig kind of meerderjarige broer of zus beslissingen voor de cliënt. Als die er ook niet zijn, dan wijst de hulpverlener een vertegenwoordiger aan voor situaties waarin de cliënt wilsonbekwaam is.

De vertegenwoordiger heeft niets te zeggen over de behandeling als een cliënt daar zelf een beslissing over kan nemen. Is de cliënt wilsonbekwaam en geeft de vertegenwoordiger geen toestemming? Dan mag de behandeling alleen doorgaan als je daarmee ernstig nadeel voor de cliënt voorkomt. De hulpverlener moet dit beoordelen.

Volgens de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) moeten hulpverleners de zorg van een goed hulpverlener als doel hebben. Dit betekent dat ze dingen doen die aansluiten bij hun verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid komt voort uit de professionele standaard (zorgplicht). Daarbij moeten ze altijd handelen in het belang van de cliënt.

Botst een beslissing van de vertegenwoordiger met de zorg van een goed hulpverlener? Dan mag een hulpverlener die beslissing naast zich neerleggen.

Normaal gesproken mag de hulpverlener niets vertellen over de cliënt. Hulpverleners moeten zich aan het medisch beroepsgeheim houden. Maar in sommige bijzondere situaties kan het nodig zijn om toch informatie te delen. Dit mag alleen als dat zwaarder weegt dan de privacy van de cliënt. Bijvoorbeeld als iemand gevaar loopt. Dit heet dan overmacht door een conflict van plichten. Je leest meer over conflict van plichten bij een vraag verderop.

Hulpverleners moeten normaal gesproken de mentor, curator of andere vertegenwoordiger vertellen over de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de cliënt. Deze personen zijn dan het aanspreekpunt. In speciale gevallen kan een hulpverlener bepalen dat het beter is iets niet aan de vertegenwoordiger te vertellen. Dit mag alleen met een goede reden voor de zorg van de cliënt.

Daarnaast zijn er de volgende uitzonderingen voor hulpverleners:

  • Hulpverleners hoeven geen informatie te delen die niet over verzorging, verpleging, behandeling, begeleiding gaat.  
  • Hulpverleners hoeven geen informatie met een vertegenwoordiger te delen als ze daarmee de privacy van een ander schenden.

Bij een verschil van mening tussen de hulpverlener en de vertegenwoordiger moet je blijven overleggen om het eens te worden. Lukt dit niet, dan is het beter om het met je leidinggevende te bespreken. De hulpverlener mag de beslissing van de vertegenwoordiger over een behandeling naast zich neerleggen als die botst met de plicht om een goed hulpverlener te zijn. De wet staat dit toe, maar het gaat hier wel om een uitzondering.

Er zijn 2 situaties waarin de hulpverlener een beslissing kan nemen waar de vertegenwoordiger het niet mee eens is: 

  • De beslissing is de enige manier om te voldoen aan de wettelijke plicht om een goed hulpverlener te zijn.
  • De vertegenwoordiger gedraagt zich niet als een goed vertegenwoordiger en gaat daarmee tegen het belang van de cliënt in.

Vertegenwoordigers hebben een wettelijke plicht om een goed vertegenwoordiger in de zorg te zijn. Dit staat zo in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo). Hierbij hoort dat de vertegenwoordiger de cliënt zoveel mogelijk blijft betrekken bij beslissingen. 

Twijfelt een hulpverlener aan hoe de vertegenwoordiger opkomt voor de belangen van de cliënt? Dan moet de hulpverlener daar iets mee doen, vanuit het principe van goed hulpverlenerschap. De hulpverlener moet dan letten op de rol van de vertegenwoordiger en problemen op tijd bespreken. 

Het is mogelijk om een klacht in te dienen tegen een mentor of curator bij de rechtbank (het kantongerecht). Je moet dan de klacht beschrijven in een brief en die naar de betrokken rechter sturen. De rechter beoordeelt de klacht dan.

De curator en de bewindvoerder mogen financiële beslissingen nemen. De mentor mag alleen beslissen over de zorg zelf. Maar ook een financiële beslissing moet altijd in het belang van de cliënt zijn. Een beslissing van de curator of bewindvoerder mag dus niet tegen het belang van de cliënt ingaan. En de beslissing moet zoveel mogelijk aansluiten bij wat de cliënt wil.

Eerst is het belangrijk om te kijken of de broer wel een testament op kan maken. Daarvoor moet hij wilsbekwaam zijn, dus zelfstandig beslissingen kunnen nemen. Het is aan de notaris om daarop te letten. Als een wilsonbekwaam persoon een testament opmaakt, is dat testament nietig en dus niet geldig. Twijfelt de notaris of de persoon wilsbekwaam is? Dan is het mogelijk een onafhankelijk arts dit te laten beoordelen. 

In het Centraal Testamentenregister (CTR) leggen notarissen vast wie een testament heeft opgemaakt. Daarbij vermelden ze wanneer en bij welke notaris het testament is opgemaakt. Je kunt bij het CTR vragen of een overleden persoon een testament heeft opgesteld. Het CTR kent de inhoud van dit testament niet.

Daarna moet je bij de notaris een afspraak maken om te horen over de inhoud van het testament. De notaris geeft alleen informatie aan direct belanghebbenden. Dit betekent dat familie het testament niet kan opvragen. Je moet dus de broer zelf vragen wat er in het testament staat.

Curators, mentors of andere vertegenwoordigers moeten in hun werk altijd doen wat het best is voor de cliënt. De vertegenwoordiger kan een relatie alleen verbieden als de cliënt niet over de relatie kan beslissen en de relatie schadelijk is voor de cliënt.

Is een relatie of vriendschap goed voor de cliënt, dus zonder schadelijke effecten voor de cliënt? Dan mag een vertegenwoordiger die relatie niet zomaar verbieden. De hulpverlener kan dan besluiten om de relatie wel toe te staan.

Een vertegenwoordiger mag geen hobby's verbieden als de cliënt wilsbekwaam is om die keuze te maken. Ook geen risicovolle hobby's zoals een vechtsport. De cliënt beslist dan zelf, want risico lopen mag.

Een mentor gaat normaal gesproken over de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van cliënten die daarin wilsonbekwaam zijn. De mentor heeft dus niet direct iets te zeggen over een hobby. Behalve als de hobby te maken heeft met de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de cliënt. De mentor kan de cliënt wel advies geven en uitleggen wat de risico's kunnen zijn.

Dit mag, zolang die informatie niet belangrijk is voor de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de cliënt. Ook mag het geen negatieve gevolgen hebben voor de cliënt als de mentor de informatie niet krijgt.

Eerst moet je achterhalen waarom de cliënt niet wil dat zijn moeder mentor is. Misschien is er iets gebeurd wat met een gesprek op te lossen valt. 

Komen ze er echt niet uit? Dan heb je uiteindelijk de mogelijkheid om de kantonrechter te vragen een andere mentor aan te wijzen. Dit doe je door een verzoekschrift in te dienen, een officiële brief aan de rechter. In dit verzoekschrift moet je de volgende dingen noemen:

  • de naam, het adres en de woonplaats of vestigingsplaats van zowel de huidige mentor als de nieuwe, gewenste mentor;
  • de naam, het adres en de woonplaats of vestigingsplaats van de eventuele belanghebbende(n);
  • uitleg waarom je dit verzoek doet met de reden voor verandering van mentor.

Een jeugdbeschermer helpt gezinnen waar kinderen niet veilig zijn of problemen hebben. Hun doel is ervoor zorgen dat kinderen veilig opgroeien en dat gezinnen weer goed functioneren.

Jeugdbeschermers hebben meer macht dan gewone hulpverleners. Ze kunnen bijvoorbeeld eisen dat ouders meewerken aan hulpverlening. Of ze kunnen in het uiterste geval beslissen dat een kind tijdelijk ergens anders gaat wonen.

Lees meer over jeugdbescherming op de website van het NJi (Nederlands Jeugdinstituut).

Dat kan, maar eerst is het aan de familie (als die er is) om een familielid aan te wijzen als vertegenwoordiger. Lukt dit niet, dan moet je de familie adviseren om via de kantonrechter een curator of mentor te laten benoemen.

Doet de familie niets of is er geen familie? Dan neemt de zorginstelling het over. In de aanvraag bij de kantonrechter moet dan duidelijk staan waarom de familie het niet eens kon worden. En waarom een vertegenwoordiger noodzakelijk is.

Nee, een arts moet beoordelen of en waarin iemand wilsonbekwaam is. De rechter die over vertegenwoordiging oordeelt of de familie kunnen om een medische verklaring vragen. Die medische verklaring wordt dan gebruikt om te bepalen de cliënt wilsbekwaam is of niet. 

Zo'n medische verklaring mag alleen worden gegeven door een onafhankelijke arts die veel weet over wilsbekwaamheid beoordelen. Dat staat zo in de richtlijnen van Artsenfederatie KNMG. De behandelend arts doet dat dus niet. De behandelend arts kan wel medische feiten uit het dossier delen. Hiervoor moet de cliënt toestemming geven.

Bij vermoedens dat de bewindvoerder geld voor zichzelf gebruikt, kun je een brief schrijven aan de kantonrechter. Daarin leg je uit wat de klachten zijn. De kantonrechter kijkt dan of deze klachten kloppen. Als hulpverlener krijg je mogelijk een uitnodiging voor een zitting.

Daarnaast kun je een verzoek indienen om het bewind te wijzigen of beëindigen. Dit loopt ook via de kantonrechter. Ook de zorginstelling die de cliënt verzorgt, begeleidt of ondersteunt kan zo'n verzoek indienen bij de kantonrechter.

Een bewindvoerder regelt iemands geldzaken. De belangrijkste taak van een bewindvoerder is alles wat onder bewind staat beheren. Daarnaast moet de bewindvoerder bijhouden wat er met het geld gebeurt. Ook moet de bewindvoerder zorgen voor de financiële huishouding van de cliënt. Dit betekent bijvoorbeeld belastingaangifte doen of een persoonsgebonden budget aanvragen. 

De bewindvoerder moet de inkomsten van de cliënt in de eerste plaats gebruiken worden voor het levensonderhoud. Denk daarbij aan eten en drinken, kleding, huur van de woning en verzorgingsproducten. Het kan dus dat de bewindvoerder geen toestemming geeft voor een aankoop als dat slecht is voor de financiële situatie van de cliënt. Maar de bewindvoerder moet bij besluiten over aankopen wel zoveel rekening houden met wat de cliënt wil.

Geeft de bewindvoerder geen toestemming voor een bepaalde aankoop? Dan kun je de kantonrechter schriftelijk vragen om de cliënt toch toestemming te geven.

Is er een mentor of curator aangesteld, dan mag een wilsonbekwame cliënt normaal gesproken zelf geen beslissingen nemen over verpleging, behandeling, verzorging en begeleiding. Wilsbekwame cliënten mogen dat wel.

Zoekt de cliënt een woonplek waar hij of zij verpleging, behandeling, verzorging en begeleiding krijgt, en is de cliënt daarover niet wilsbekwaam? Dan mag de mentor of curator hierover beslissen. 

Ouderlijk gezag is de wettelijke plicht en het wettelijk recht van een ouder om zijn of haar minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Onder verzorging en opvoeding valt dat ouders zorgen voor en verantwoordelijk zijn voor het geestelijk welzijn, het lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind. En voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind.

De regel is dat ouders na een scheiding allebei het gezag houden over hun kind. Dat betekent dat beide ouders beslissingen mogen nemen over hun kind. Normaal gesproken moeten ze dan ook allebei toestemming geven voor een behandeling. In dat geval moet je met beide ouders overleggen. 

Als maar een van de ouders naar een spreekuur komt, mag je als behandelaar ervan uitgaan dat die ouder er ook namens de andere ouder is. Ouders met gezamenlijk gezag moeten namelijk altijd met elkaar overleggen. Dus ook als de ouders gescheiden zijn. Heeft de behandelaar redenen om te denken dat de ouders niet hetzelfde vinden? Dan moet je de ouder die niet aanwezig is speciaal om toestemming vragen.

Weigert een van de ouders met gezag een behandeling? Dan kan de behandeling mogelijk alsnog plaatsvinden. Het belang van het kind staat voorop. De arts mag dus bepalen een kind in zo'n geval toch te behandelen als dit in het belang van het kind is.

Alleen wanneer een rechter het gezag aan één ouder heeft gegeven, verandert er iets. Bijvoorbeeld na een scheiding. Dan heeft de ouder zonder gezag minder rechten bij de hulpverlener. Anders hebben beide ouders nog steeds het gezag, waarbij de wilsbekwame cliënt ook nog steeds toestemming moet geven. 

De ouder zonder gezag heeft nog altijd recht op informatie over zijn of haar kind. Maar deze ouder krijgt minder informatie dan de ouder met gezag. Dit recht geldt ook voor anderen die deze informatie nodig hebben voor hun beroep, zoals leerkrachten, maatschappelijk werkers en artsen. Deze informatie geeft de ouder zonder gezag een algemeen beeld van de opvoeding en gezondheid het kind.

Vraagt een ouder zonder gezag een hulpverlener om informatie? Dan hoeft de hulpverlener daarvoor geen toestemming te vragen aan de ouder met gezag. Dit recht op informatie is geen inzagerecht in het dossier.

Is er geen reden om te weten welke ouder na de scheiding het gezag over hun minderjarig kind heeft gekregen? Dan hoeft de arts of hulpverlener niet na te gaan hoe het zit. In de meeste gevallen hebben de ouders na een scheiding gezamenlijk gezag. Ze beslissen dan samen over hun kind.

Twijfelt de hulpverlener over het gezag? Dan is het wel verstandig om na te gaan wie het gezag heeft. Je kunt dit opzoeken in het Centraal Gezagsregister. Dit register bevindt vind je bij alle rechtbanken en is openbaar. Iedereen heeft het recht dit register in te zien en daarvan een uittreksel te vragen.

Verder is het goed om in het dossier van het kind te beschrijven hoe het gezag verdeeld is. Het is natuurlijk ook mogelijk dat de ouders niet gescheiden zijn, maar toch niet meer het ouderlijk gezag hebben over hun minderjarige kind.

Beslissen over behandeling of zorgverlening 

Volgens de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) moet je jongeren vanaf 16 jaar als meerderjarig zien. De leeftijd van de cliënt bepaalt wie informatie moet krijgen van de arts en wie toestemming moet geven voor een medische behandeling.

Tot 12 jaar moeten de ouders toestemming geven. Het kind hoeft geen toestemming te geven, maar heeft wel het recht op informatie. Deze informatie moet je aanpassen zodat het kind die kan begrijpen.

Voor cliënten van 12 tot 16 jaar moeten normaal gesproken zowel de ouders als de minderjarige cliënt toestemming geven. Toch is in veel situaties toestemming van de ouders genoeg. Je hebt alleen toestemming van de minderjarige nodig als:

  • de behandeling nodig is om ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen;
  • de ouders geen toestemming geven, maar de minderjarige de behandeling na goed nadenken toch wil. De cliënt moet dan wel wilsbekwaam zijn om die keuze te maken.

Vanuit goed hulpverlenerschap kan de hulpverlener besluiten de ouders niet op de hoogte te brengen. Bij een zeer serieuze behandeling, zoals een abortus, is het dan belangrijk dat de minderjarige die keuze vrijwillig en na goed nadenken heeft gemaakt. Daarnaast moet de arts zorgen dat de begeleiding en nazorg goed verlopen.

Het dossier van een minderjarige inzien

Jongeren kunnen volgens de Wgbo vanaf 16 jaar beslissingen nemen zonder hun ouders of voogd. Ze hebben dan ook een zelfstandig recht op informatie. Dat betekent dat ze mogen bepalen of hun ouders hun dossier mogen inzien. Hierdoor heeft de minderjarige cliënt dus veel privacy tegenover de ouders. De cliënt moet wel wilsbekwaam zijn.

Voor cliënten van 12 tot 16 jaar verschilt dit per geval, omdat je normaal gesproken ook toestemming van de ouders nodig hebt. Maar bij uitzondering hoef je de ouders niet om toestemming te vragen.

Zorgprofessionals kunnen normaal gesproken mentor worden, maar dat is niet altijd zo. Je kunt namelijk geen mentor worden van een cliënt in je eigen instelling.

Wist je dat?

  • Het niet mogelijk is om de vertegenwoordiging mondeling of schriftelijk over te dragen aan een ander familielid. De hulpverlener moet dan bepalen wie de nieuwe vertegenwoordiger wordt.
  • Wanneer er nog geen vertegenwoordiger is, kan de hulpverlener tijdelijk beslissingen nemen voor de cliënt. De hulpverlener moet dat dan doen naar eigen inzicht, vanuit goed hulpverlenerschap en in het belang van de cliënt.
  • De eerste contactpersoon voor de zorginstelling namens een familie is niet automatisch ook de vertegenwoordiger van de cliënt. Dit zorgt weleens voor misverstanden.